Een
van de VNS-Liberty’s was de Lemsterkerk, onder bouwnr. 84 als Horace Williams in
april 1943 door de North Carolina Shipbuilding gebouwd. Op dit schip speelt zich
mijn verhaal af, waaruit blijkt dat ook in de scheepvaart kleine onverwachte
oorzaken grote gevolgen kunnen hebben.
Op een kille mistige avond halverwege de maand oktober van het jaar 1956 lag de
Lemsterkerk, varende in de Holland Perzische Golf Lijn, ergens in de Tilbury
Docks in Londen gereed om via het Suez-kanaal een reis aan te vangen naar haar
eerste loshaven Ras Tanura in Saudi-Arabië.
Tijdens de gebruikelijke werkzaamheden ‘Gereed maken voor vertrek’ bleek de
stoomfluit niet te werken. De Engelse loods, hiervan op de hoogte gesteld
weigerde, waarschijnlijk terecht, zonder stoomfluit in dikke mist de drukbevaren
Thames af te varen op weg naar zee.
Voor ons zat er uiteraard niets anders op dan te trachten de onwillige
lawaaimaker zo spoedig mogelijk weer aan het loeien te krijgen, een karwei dat
ons in de kou en het donker een paar uur kostte, geen reservedelen, dan maar
zelf wat maken, getob dus dat menigeen bekend in de oren zal klinken. Een en
ander resulteerde in een vertraagd vertrek, een vertraging die we tijdens de
reis door een roerige Middellandse Zee niet meer konden goedmaken, waardoor we
het geplande avondkonvooi door het Suez Kanaal misten. Echter geen nood, de
volgende morgen gaat er weer een konvooi. Toen we echter op zaterdag 1 november
’s avonds in Port Said arriveerden om te bunkeren, alvorens de reis naar de Golf
voort te zetten, kwam al spoedig een bevel van de Egyptische autoriteiten het
schip te verduisteren. Echt serieus namen we dit aanvankelijk niet, ook omdat er
op zo’n Liberty weinig te verduisteren viel; normaal was er al niet veel licht
en bovendien was de toestand in dat gebied wel vaker ietwat gespannen.
De volgende zondagmorgen gingen we dan ook vol goede moed op weg om in een
konvooi van 12 schepen het Kanaal te passeren, dezelfde avond nog zouden we via
de Golf van Suez onze reis kunnen vervolgen.
In de loop van de dag kwam, om de passage van het noord gaande konvooi mogelijk
te maken, de order af te meren in de Western Branche in de nabijheid van het
gehucht El Ballah bij kilometerpaal 33.4 een paar mijl voor de toenmalige El
Ferdan spoorbrug.
Weinig vermoeden hadden we dat dit de eerste 10 weken ons adres zou zijn. Ons
verblijf, afgemeerd langs de wal, duurde wel wat langer dan gepland omdat de
brug gesloten was en gesloten bleef om zodoende een overtocht te bieden aan de
Egyptische troepen die aanvankelijk oostwaarts, maar al heel snel in grote haast
in de tegenovergestelde richting trokken voor de oprukkende Israëli’s uit.
Een vermoeden, nee zekerheid dat ons verblijf bij El Ballah wel eens langer kon
gaan duren dan ons lief was, kregen we de volgende woensdagmorgen om een uur of
tien toen we, als gebruikelijk op deze schepen met een bakje koffie op luik 4
zaten en we na een paar doffe dreunen de spoorbrug in een paar grote stukken
door de lucht zagen vliegen om vervolgens terug in het Kanaal te vallen, het
leger was kennelijk weer thuis en de brug niet meer nodig.
In de voorafgaande dagen hadden we bovendien de meest wilde geruchten gehoord
over het laten zinken van allerlei schepen en baggermaterieel in het gedeelte
van het Kanaal achter ons dat daardoor voor langere tijd onbevaarbaar was
geworden zodat we behoorlijk in de val waren geraakt.
De frontlijn was ons inmiddels gevaarlijk dicht genaderd hetgeen te merken was
aan de vele Engelse en Franse vliegtuigen die regelmatig over ons scheerden
daarbij bombardementen uitvoerend op doelen die toch wel erg dicht in onze buurt
lagen en waarvan wij vanaf het schavotje een duidelijk beeld kregen.
Dat onze eigen positie in dit geheel niet helemaal zonder gevaar was werd
veroorzaakt door een deklading gevaarlijke stoffen, een groot aantal zwaar
versterkte vaten zogenaamd anti knock compound, een chemische stof met een sg.
kleiner dan 1, vaten die na een eventuele beschadiging ons met een
levensgevaarlijk gas zouden omringen.
In de loop van de voorbije dagen was er al wat contact geweest met enkele andere
schepen in het konvooi, een ervan was de Kyoto van de Swedish East Asia Line,
die achter ons lag afgemeerd en met dit schip werd de afspraak gemaakt dat
eenieder van de bemanning die dit wilde naar dit schip als het ware geëvacueerd
kon worden.
De tocht heen naar dit schip met een gedeelte van de bemanning plus bagage alles
tezamen in twee zware sloepen en leeg terug naar onze eigen Lemsterkerk vormt
een verhaal op zich, te lang om het hier afzonderlijk te vermelden.
Wederom aan boord bereikte ons na enkele dagen het bevel van de Egyptische
autoriteiten het schip onverwijld te verlaten en zo bevonden we ons ’s avonds,
tegen onze zin, in het gezelschap van de gezamenlijke bemanningen van alle
schepen die in het Kanaal lagen in een trein die langzaam langs het Kanaal reed
en iedereen inlaadde en vervolgens op weg ging naar Cairo, een avontuurlijke
tocht midden in de nacht door een Egypte waar het nog volop oorlog was.
Op een zonnige vroege morgen in de hoofdstad aangekomen werden we enigszins tot
onze verbazing en verrassing door de plaatselijke bevolking ontvangen op een
manier waaruit bleek dat ze ons niet echt welgezind waren; werden we wellicht
aangezien voor Engelse of Franse of erger Israëlitische krijgsgevangenen?
Gelukkig viel alles nogal mee, we werden gehuisvest in het, onder normale
omstandigheden peperdure, Canton hotel waar het ons gedurende een week aan niets
ontbrak behalve dat we min of meer gedwongen werden binnen te blijven, een soort
huisarrest dus.
Na een week kwam de toestemming met ten hoogste 12 man naar het schip terug te
keren, waar we, na het bedrijf gedeeltelijk weer te hebben opgestart en
letterlijk schoon schip te hebben gemaakt, het ons zo gemakkelijk mogelijk
maakten; weliswaar was de oorlog inmiddels beëindigd maar het vertrek was nog
lang niet in zicht.
We hebben er de kerstdagen 1956 doorgebracht en ook de jaarwisseling
daaropvolgend zo goed en zo kwaad mogelijk gevierd; de kombuis was hierbij
tijdelijk het middelpunt van het scheepsleven, tot ons geluk bezat deze kombuis
namelijk een kolengestookt fornuis, dat niet elke Liberty had en deze
kolenkachel werd door de hoofdmachinist, hiertoe met algemene stemmen
aangewezen, dag en nacht brandend gehouden, de temperatuur in de woestijn daalt
’s avonds en ’s nachts tot rond het vriespunt en de kombuis vormde aldus de
enige warme verblijfplaats aan boord.
Omdat onze Lemsterkerk, in tegenstelling tot vrijwel alle andere Liberties, was
uitgerust met een (hulp)dieselmotor konden we door middel van enkele elektrische
kunstgrepen de meest noodzakelijke huishoudelijke voorzieningen gaande houden,
wel kregen we na enkele weken een tekort aan dieselolie.
Hoe we erin slaagden onder deze omstandigheden toch enkele roestige vaten van
deze kostbare brandstof op de kop te tikken is me ontschoten, maar de moeite die
we hadden deze vaten vanaf een vrachtauto ergens in de woestijn met handkracht
in een van onze sloepen en vervolgens met ellebogenstoom aan boord te krijgen
staat me nog levendig voor de geest. De verdere dagelijkse werkzaamheden, de
maaltijden, het schoonhouden van de accommodatie en het toezicht op het beperkte
machinebedrijf waren onder de 12 teruggekeerden ongeveer naar rang en
anciënniteit verdeeld, een regeling die tijdelijk prima beviel maar deze
kernbemanning bleek wel wat aan de kleine kant toen we omstreeks de tiende
januari plotseling order kregen het Kanaal via het inmiddels geklaarde
Noordelijke gedeelte te verlaten; ook deze tocht vormt een verhaal op zich,
alleen het keren van een toch vrij groot geladen schip en het vervolgens terug
opstomen naar Port Said zonder loods was al een hele onderneming.
Daar aangekomen arriveerde de resterende bemanning uit Nederland en kon de reis
via Genua en de Kaap worden voortgezet nadat het schip in Genua was ontdaan van
een dikke laag aangroei, die was ontstaan gedurende ons lange verblijf in het
Suez-kanaal. Een aanvankelijk klein defect aan onze stoomfluit had ten slotte
een vertraging van 10 weken en vervolgens een enorme omweg naar ons reisdoel
opgeleverd.
Nog maanden na dit gebeuren hebben talloze schepen op weg naar waar dan ook in
de Oost en terug de lange omweg langs Kaapstad moeten maken tot ten slotte ook
het zuidelijke gedeelte van het Kanaal door voornamelijk Nederlandse bergers
werd vrijgemaakt van wrakken en ander ongemak.
|