Na een voorspoedige grote reis, Afrika rond met de Mariekerk, werd als eerste Europese haven Antwerpen aangedaan. Hier werd, op een paar man na, de gehele bemanning afgemonsterd.
De Mariekerk lag nog maar goed en wel afgemeerd aan de Scheldekaai of een ieder die zich maar even vrij kon maken moest (zoals gewoonlijk) even naar huis bellen. Op ongeveer een 100 meter loopafstand vanaf de plek waar de Mariekerk afgemeerd lag was daarvoor de beste mogelijkheid, ‘Bar Chez Josephine’.. Hier kon je dan ook, ‘s morgens om een uur of tien, bijna de gehele bemanning terugvinden. De voluptueuze bardame, die prompt Josephine genoemd werd en zo uit een schilderij van Rubens weggelopen zou kunnen zijn, vond het allemaal wel plezant. Het Maes pils die ze tapte vloeide dan ook rijkelijk want een ieder die terug kwam van zijn telefoontje, zo’n ouderwetse zwarte, die overigens in de gang naar het toilet hing, kwam met goede berichten terug.
Het werd weer eens een gezellige ambiance in dit etablissement, met een tapkast over de gehele lengte van het lokaal. Aan het eind van de tap, bij de achterwand was de deur naar toilet en de telefoon gesitueerd, de rest van de achterwand was één groot muziekpaneel waaraan diverse instrumenten zoals een trommel, twee accordeons en een saxofoon hingen. Tijdens het spelen bewogen al die instrumenten en het geheel maakte een boel lawaai. Ook kraakte en piepte het apparaat, maar wat het ook speelde, het verhoogde de feestvreugde. Om de handel aan het spelen te krijgen moest je een paar Frankskes in een gleuf van een mooi bewerkt kastje, dat ook aan die wand hing, stoppen. Een assistent Wtk, onderweg naar het toilet, gooide ook een paar Frankskes in het kastje alles bleef stil, het apparaat zweeg in alle talen. Mopperend is hij naar het toilet vertrokken, van kwaadheid heeft hij nog een schop tegen de wand gegeven. Bij terugkomst van het toilet verscheen hij, al zingend, met een fietsje met één wiel in de hand. Hierop probeerde hij met veel bravoure naar zijn plaats aan de bar terug te fietsen. Dit fietsje, eigendom van een variétéartiest die op de bovenverdieping woonde, was zonder slot in de gang naar het toilet geparkeerd.
Onze assistent had voor de grap dit fietsje even geleasd en zowaar reed hij een meter vooruit om even darna snel wet drie meter achteruit te rijden. Tot hij geheel ongecontroleerd, in stijl met de handen in de tucht, met een sierlijke boog van de fiets viel. Hij knalde met zijn hoofd tegen ons voornoemde muziekinstrument, dat nu wel spontaan begon te spelen. Met een bloedende hoofdwond was hij plotseling ‘de’ attractie in de bar.
Hoofdschuddend en mopperend van ‘die Ollanders hebben altijd wat’ kwam Josephine achter de tap vandaan. Resoluut greep ze de assistent en duwde het hoofd van de onfortuinlijke jongeman tussen haar weelderige boezem en plakte een veel te grote pleister op de wond. Waar ze het zo snel vandaan haalde is een raadsel, over de pleister drapeerde ze ook nog een witte haarband. Voor een ziekenhuis zag het er zelfs erg professioneel uit, ondertussen speelde het nu toch wel irritante muziekinstrument maar door, tot Josephine de hoofdschakelaar van het elektriek omdraaide. De clientèle kreeg voor de schrik een biertje van het huis aangeboden en uit een bloemenvaas haalde Josephine een grote fazantenveer die ze, als grapje, achter de witte haarband van de assistent stak. Vanaf dat moment heette onze vriend ‘Winnetou’, een bijnaam die hij nooit meer kwijt geraakt is.
De volgende dag, toen een gedeelte van de crew gezamenlijk met de trein van Antwerpen naar Rotterdam reisde, noemde de conducteur hem vanzelfsprekend ook Winnetou ! De conducteur heeft zelfs, met een knipoog, gevraagd welke medicijnman hem verbonden had!
|