Reisverhalen ss "Mariekerk"

Het gerucht Nico Roskam


Geruchten, waar of niet, kunnen zich heel snel verspreiden. Zeker aan boord van een schip, waardoor, in de kortst mogelijke tijd, de gehele bemanning op het verkeerde been gezet kan worden.
Varend langs de Afrikaanse kust voer de Mariekerk naar Kaapstad. Het was de laatste haven waar nog geladen zou worden, dan kon de thuisreis beginnen.
Een dag voor Kaapstad had de tweede stuurman weer één van zijn ludieke ideeën. Om twaalf uur was het zonnetje geschoten en om één uur was het rustig op de brug. Daan, een matroos stond aan het roer. Hij wilde graag wat ervaring opdoen, want hij had deze reis flink gespaard, zodat hij naar de zeevaartschool kon gaan. De derde stuurman kwam even boven om het mijlenboekje in te vullen. Toen hij daarmee klaar was, was er nog tijd voor een kletspraatje. Tijdens dit praatje kreeg de derde van de tweede een knipoog, waarna de tweede zei: “Dat is me toch ook wat, heeft de kapitein net bericht gekregen dat we na Kaapstad weer terug moeten naar Mombassa om de lading thee, die we in Mombassa geladen hebben voor Tripolie, daar weer te lossen. Op het agentschap in Mombassa hebben ze een fout gemaakt en wij zijn natuurlijk weer de sigaar”.
Aan het kielzog was te zien, dat de matroos meer aandacht had voor het afluisteren van het gesprek, dan het schip keurig op koers houden. Als hij dit belangrijke nieuwtje goed kon onthouden, dan kon hij bij de rest van de bemanning niet meer stuk. De tweede en de derde mopperde samen nog een poosje door over het onrecht waardoor ze zeker 14 dagen later thuis zouden zijn. Om halfdrie moest de matroos weer zijn normale werkzaamheden beginnen en vertrok van de brug.
Tegen vieren kwam de eerste stuurman op de brug en zijn eerste vraag was wat er aan de hand was. Hij was op weg naar de brug de bootsman en even verder een bediende tegen gekomen en beide vertelden ze dat we na Kaapstad terug moesten naar Mombassa om de geladen thee weer te lossen. Omdat de tweede net deed of hij van niets wist, zei de eerste: “De kapitein zal zijn slaapje al wel uit hebben, dus maar even informeren”. De kapitein, zo uit het land der dromen, wist natuurlijk ook van niets, maar als iemand het moest weten dan was het de marconist. De kapitein en de eerste gingen samen naar de marconist, maar die had van de agenten aan de wal niets gehoord, dus loos alarm.
Inmiddels had het gerucht zijn werk gedaan en was bij iedereen bekend dat de reis veel langer zou duren. De stemming was bij de gehele bemanning dan ook behoorlijk gedaald.
De kapitein bezorgd over de toestand van zijn bemanning ging op onderzoek uit, waarna hij er na veel vragen achter kwam dat het gerucht het eerste op de brug was gehoord en wel op de 12 – 4 wacht, de wacht van de tweede stuurman.
Omdat de kapitein de tweede goed kende, hij had al eens een reis met hem gemaakt, wist hij dat deze altijd wel voor een geintje te porren was. Hij vond de tweede in zijn hut waar hij rustig zat te lezen, maar wel met een big smile, tot bijna achter zijn oren. De reprimande, die kapitein in gedachten had, liet hij maar weg, hij wist dat er bij de tweede toch geen eer te behalen viel. Wel heeft hij hem vriendelijk, maar dringend, verzocht als er over het veranderen van het vaarschema iets te vertellen was, het in de toekomst toch maar aan het gezag over te laten. De kapitein verspreidde meteen de mededeling dat we niet terug gingen naar Mombassa, maar vanaf Kaapstad direct op de thuisreis zouden gaan.
Het duurde toch nog vrij lang voordat iedereen geloofde dat het maar een gerucht was geweest.

Opmerking: Tijdens deze reis van de Mariekerk was het Suezkanaal gesloten. De Middellandse Zee havens, werden op de thuisreis aangedaan.


Winnetou  ss. Mariekerk, 08-04-64       Willem Riekwel


Na een voorspoedige grote reis, Afrika rond met de Mariekerk, werd als eerste Europese haven Antwerpen aangedaan. Hier werd, op een paar man na, de gehele bemanning afgemonsterd. De Mariekerk lag nog maar goed en wel afgemeerd aan de Scheldekaai of een ieder die zich maar even vrij kon maken moest (zoals gewoonlijk) even naar huis bellen. Op ongeveer een 100 meter loopafstand vanaf de plek waar de Mariekerk afgemeerd lag was daarvoor de beste mogelijkheid, ‘Bar Chez Josephine’.. Hier kon je dan ook, ‘s morgens om een uur of tien, bijna de gehele bemanning terugvinden. De voluptueuze bardame, die prompt Josephine genoemd werd en zo uit een schilderij van Rubens weggelopen zou kunnen zijn, vond het allemaal wel plezant. Het Maes pils die ze tapte vloeide dan ook rijkelijk want een ieder die terug kwam van zijn telefoontje, zo’n ouderwetse zwarte, die overigens in de gang naar het toilet hing, kwam met goede berichten terug. Het werd weer eens een gezellige ambiance in dit etablissement, met een tapkast over de gehele lengte van het lokaal. Aan het eind van de tap, bij de achterwand was de deur naar toilet en de telefoon gesitueerd, de rest van de achterwand was één groot muziekpaneel waaraan diverse instrumenten zoals een trommel, twee accordeons en een saxofoon hingen. Tijdens het spelen bewogen al die instrumenten en het geheel maakte een boel lawaai. Ook kraakte en piepte het apparaat, maar wat het ook speelde, het verhoogde de feestvreugde. Om de handel aan het spelen te krijgen moest je een paar Frankskes in een gleuf van een mooi bewerkt kastje, dat ook aan die wand hing, stoppen. Een assistent Wtk, onderweg naar het toilet, gooide ook een paar Frankskes in het kastje alles bleef stil, het apparaat zweeg in alle talen. Mopperend is hij naar het toilet vertrokken, van kwaadheid heeft hij nog een schop tegen de wand gegeven. Bij terugkomst van het toilet verscheen hij, al zingend, met een fietsje met één wiel in de hand. Hierop probeerde hij met veel bravoure naar zijn plaats aan de bar terug te fietsen. Dit fietsje, eigendom van een variétéartiest die op de bovenverdieping woonde, was zonder slot in de gang naar het toilet geparkeerd. Onze assistent had voor de grap dit fietsje even geleasd en zowaar reed hij een meter vooruit om even darna snel wet drie meter achteruit te rijden. Tot hij geheel ongecontroleerd, in stijl met de handen in de tucht, met een sierlijke boog van de fiets viel. Hij knalde met zijn hoofd tegen ons voornoemde muziekinstrument, dat nu wel spontaan begon te spelen. Met een bloedende hoofdwond was hij plotseling ‘de’ attractie in de bar. Hoofdschuddend en mopperend van ‘die Ollanders hebben altijd wat’ kwam Josephine achter de tap vandaan. Resoluut greep ze de assistent en duwde het hoofd van de onfortuinlijke jongeman tussen haar weelderige boezem en plakte een veel te grote pleister op de wond. Waar ze het zo snel vandaan haalde is een raadsel, over de pleister drapeerde ze ook nog een witte haarband. Voor een ziekenhuis zag het er zelfs erg professioneel uit, ondertussen speelde het nu toch wel irritante muziekinstrument maar door, tot Josephine de hoofdschakelaar van het elektriek omdraaide. De clientèle kreeg voor de schrik een biertje van het huis aangeboden en uit een bloemenvaas haalde Josephine een grote fazantenveer die ze, als grapje, achter de witte haarband van de assistent stak. Vanaf dat moment heette onze vriend ‘Winnetou’, een bijnaam die hij nooit meer kwijt geraakt is. De volgende dag, toen een gedeelte van de crew gezamenlijk met de trein van Antwerpen naar Rotterdam reisde, noemde de conducteur hem vanzelfsprekend ook Winnetou ! De conducteur heeft zelfs, met een knipoog, gevraagd welke medicijnman hem verbonden had!


TERUG