Ons lid Dave Bouw ontdekte in een schoolboekje uit 1932
dit artikel, ontleend aan het dagblad Het Vaderland. De oude spelling is
gehandhaafd, vooral omdat het past bij de stijl van het verhaal.
Naar een brief, waarin een der opvarenden van de ‘Meerkerk’ van de
Holland-Afrika-lijn zijn familieleden van de aanvaring vertelt met het
Portugeesche stoomschip ‘Villa Franca’ in den nacht van 19 op 20 Juli 1927.
In den namiddag van Dinsdag 19 Juli waren we Kaap Sagres gepasseerd, waar we
voor rapport seinden. Dinsdagavond laat passeerden we Kaap Espichel, een kaap
bezuiden de wijde monding van de Taag.
Ongeveer 11 uur 's avonds begonnen er nevelvlagen te komen, iets waar dit
gedeelte van de reis berucht voor is. Hier heerscht vier van de tien keer mist,
zomer en winter. Er werd vaart verminderd en op het laatst zeer langzaam
gedraaid, terwijl ondertusschen voortdurend mistseinen werden gegeven. 't Is een
ellendig idee, in mist te varen. Je ziet niets dan een witte wollen deken om je
heen, zonder in staat te zijn, je positie ook maar eenigszins te bepalen. Maar
't is nog ellendiger, als je een andere stoomboot hoort naderen, die je niet
ziet. Dit was 't geval. Een ander schip gaf met de stoomfluit ook mistseinen.
Plotseling kwam hij in zicht en blies hij 3 korte stooten (volle kracht
achteruit). Wij lagen bij het eerste sein van hem gestopt. De ander gaf nog eens
en nog eens 3 korte stooten en daar dit nu heel dichtbij was, kreeg ik in mijn
kooi een beklemd gevoel van onrust. Eenige seconden later, 't was vijf over half
twaalf, een enorme schok. Ik knipte het licht aan. Het brandde nog, dat gaf al
weer wat moed. Vlug trok ik kleeren en schoenen aan, zette mijn pet op en vloog
aan dek. Het koerskruisende schip, dat later bleek het Portugeesche stoomschip
‘Villa Franca’ te zijn, had ons precies recht in de midscheeps, aan stuurboord
getroffen. Het dek was opgezet, de verschansing vernield en de moet van z'n
voorsteven zat diep in ons schip. Van de ‘Villa Franca’ was door den mist niets
meer te zien.
Beneden was een flink gat ontstaan juist in den grooten bunker. De kolen hadden
een groot deel van den druk opgevangen, anders was het gat veel grooter geweest;
ook hielden ze het water in het begin eerst nog wat tegen.
Toch drong dit van het begin af aan door de gaten — onderin het bunkerschot,
waaruit de kolen geschept worden — de stookplaats op, waar de menschen weldra
tot hun knieën in het water stonden.
Het zwarte personeel snelde schreeuwend de trappen op naar boven, om bij de
booten te komen. Hieraan was, vrijwel van het begin af aan, reeds gewerkt en in
een kwartier hingen alle buitenboord, bemand en wel, klaar om zoo noodig
gestreken te worden. Ondertusschen was ik naar de brug gegaan, om den kapitein
te assisteeren. De machine kon nog werken en na gehouden scheepsraad werd
besloten, om te trachten zoo spoedig mogelijk den wal te bereiken. Met langzaam
werkende machine werd in de richting van de kust gestoomd.
Intusschen bleef het water hard stijgen en begon ook in de machinekamer te
vloeien. Het schip zakte merkbaar. Het gevaar van ketelontploffing, als het
koude water de heete ketels zou bereiken, was niet denkbeeldig. Op de
stookplaats was 't een ruïne. De kolen stroomden met het water op de plaat;
weldra stond dit een meter hoog. De 3e machinist stond heel alleen te stoken, om
stoom te houden; alleen de bovenste vuren, de onderste waren al door het water
uitgedoofd. Alle pompen werden direct te werk gesteld. Daar machinekamer en
ketelruim met elkaar in verbinding staan, was er niets aan te doen, dat de
machine weldra met z'n krukken in het water begon te slaan. Hoog sloeg het water
op, de vier krukken maakten vier fonteinen; toch moesten we doordraaien, daar we
den wal moesten zien te bereiken.
De ‘Villa Franca’ had ons draadloos aangeboden, in de nabijheid te blijven, doch
was door den mist niet te zien. Onze marconist seinde draadloos' om hulp en
sleepbootassistentie. De stoom, waarvan de spanning nog plusminus 100 pond
bedroeg, moest gespaard worden voor de pompen, welke voor het oogenblik
belangrijker waren dan de machine, die dan ook gestopt werd.
Daar dreven we nu rond. Het was intusschen wat opgeklaard, en we konden
geleidelijk weer vuren peilen en onze plaats bepalen. We staken de eene vuurpijl
na de andere af; ze werkten prachtig en zullen wel gezien zijn. Toch kwam er
voorshands nog geen hulp. Even later, zoowat kwart voor tweeën, bereikte het
water de dynamo en ging het licht langzaam uit. We zaten nu ook nog in het
donker.
Toch voelden we ons geen van allen bezorgd, omdat 't mooi kalm weer was
geworden, alles klaar gemaakt was voor het verlaten van het schip en—we
betrekkelijk dicht bij den wal zaten. Te 2 uur moest de machinekamer verlaten
worden. De pompen bleven evenwel bijstaan. We hadden eenige verzwaarde dekzeilen
voor het lek gehangen, die vanzelf voor het gat zogen.
Dit had in het begin wel succes en het water zakte zelfs nog l voet. Maar 3
kwartier later was de stoomspanning tot beneden 4 pond gedaald en stopten de
pompen, die trouwens al lang onder water pompten. De olielampen werden te
voorschijn gehaald en 2 roode lichten ge heschen. Intusschen was de ‘Villa
Franca’ in zicht gekomen, die toen aanbood den Taagloods te gaan halen en ons
dan te assisteeren.
Het water in de machinekamer bleef stijgen; herhaaldelijk werden alle ruimen
nagepeild en in de ruimen III en IV begon ook al veel water te komen. De
waterdichte schotten konden op 't laatst den enormen druk niet meer verdragen en
begonnen te lekken. We kregen gelukkig geen slagzij, doch bleven recht liggen
een factor van belang met het oog op het strijken der booten.
Daar het schip zoo langzaam zonk, werd de kalmte grooter en kwam de hoop boven,
dat, als er nu maar gauw sleepbooten kwamen, het schip nog behouden zou kunnen
worden. Het voor het gat gespannen zeil voorkwam, dat een dikke straal water
naar binnen zoog.
Eindelijk p.m. 4 uur kwam de dageraad en toen de zon boven de kim kwam, leek het
leed geleden, het idee van zinken onwezenlijk geworden. Je dacht, het kan toch
niet mogelijk wezen, dat dit mooie schip met z'n volle lading zinken zal.
Omstreeks half vijf kwam onze vriend de Portugees met een loods van Lissabon
terug en trachtte ons toen te sleepen. Onze marconist had inmiddels natuurlijk
S.O.S. uitgezonden, welk sein door wel 20 schepen, die alle assistentie
aanboden, werd beantwoord.
De eerste poging tot sleepen mislukte, doordat de stalen tros afbrak.
Tusschen twee haakjes, de ‘Villa Franca’ is geen groot schip, maar een kustboot,
die een verbinding tusschen Portugal en andere Europeesche havens onderhoudt.
Ontegenzeggelijk had hij te veel vaart voor dien dikken mist. Op het moment van
aanvaring liep de ‘Villa Franca’ nog 6 a 7 mijlen.
We maakten voor de tweede maal vast, doch toen we in de verte sleepbooten zagen
komen, gooiden we los van de ‘Villa Franca’ en haalden verruimd adem. De eerste
sleepboot begon zonder ongelukken te trekken en het schip begon vaart te maken.
We maakten vervolgens aan drie sleepbooten vast en voort ging het, naar
Lissabon.
Het water stond toen buiten boord een halven voet van het dek. Het
handstuurgerei 1) werd in werking gesteld en ik heb verder den heelen dag op de
kampagne gestaan bij de telefoon, om de roercommando's van de brug uit te
voeren. Beneden stonden vier man aan het groote stuurrad te draaien, dat, daar
het nooit gebruikt wordt, uiterst stroef en moeilijk ging. Doch allengs ging het
met behulp van vet en olie beter en functioneerde de zaak naar wensch. Rond 5
uur 30 kwam een marinebergingsvaartuig aanzetten, dat met vlaggen vroeg, of het
moest helpen. Wij ' verzochten hem langszij te komen om met z'n pompen te
assisteeren. Er was toen een stijve bries op komen zetten met een vrij hooge
deining.
Aanvankelijk ging alles goed, er werden slangen overgegeven —knapen van 2 dm
middellijn— en in het machineruim in 't water gevierd. Het schip lag echter
hevig te rijden, de slangen hadden te veel te verduren en drie stalen trossen
braken af als touwtjes. De Laskaren maakten al aanstalten met hun hebben en
houden over te springen, maar dit werd verijdeld. De ‘Patrao Lopes’, zoo heette
het bergingsvaartuig, was genoodzaakt, weer los te gooien, zonder gepompt te
hebben en trachtte nu te sleepen.
Onderwijl was het water binnen- en buitenboord even hoog. In machine- en
ketelruim, in ruim III en IV steeg het nog steeds, en was het gelijk met het
dek. De midscheeps, de kampagne en de bak waren dus nog slechts drie eilandjes.
Inmiddels was een der zwakkere sleepbooten voor een grootere sterkere verwisseld
en ging het langzaam maar zeker voorwaarts. De diepste geulen werden gehouden,
zoodat het schip nergens kon stooten en te l uur n.m. waren we op de Taag, waar
het water rustiger werd en de deining geleidelijk verdween. De ‘Patrao Lopes’
kwam nu langszij en begon met man en macht te pompen met al het materiaal, dat
hij had. Dit is ons behoud geweest, anders waren we in den mond van de Taag
gezonken.
Om 3 uur n.m. kwamen we voor de stad Lissabon en te 3 uur 45 werden we ten anker
gegooid op een bank, zoodat we in ieder geval niet konden zinken. We
feliciteerden elkaar met den goeden afloop en vroegen ons af, of we hier zouden
blijven of, na de noodige reparaties, naar Rotterdam gesleept zouden worden. De
machines waren namelijk voorloopig niet meer te gebruiken, alles moest uit
elkaar genomen worden.
Er kwam spoedig een telegram van de directie, waarin we allen werden
gelukgewenscht met het behouden binnenbrengen van het schip.
Het scheen, of alle zorg nu van ons was afgewenteld. Onmiddellijk werd een
duikeronderzoek ingesteld. Er werden kussens gemaakt en voor het lek gehangen,
het aantal slangen tot vijf uitgebreid en ook een motorpomp opgesteld in de
bunker.
't Was nu een drukte van belang. Dag en nacht werd gewerkt aan het lossen van de
rijst uit ruim III. Ze waren gauw aan het water toe, stonden tot boven hun
knieën in het rijstwater te werken, dat voortdurend weggepompt werd door een
motorpompje, in het tusschendek opgesteld. De rijst was door het zoute water
bedorven en het water, dat uitgepompt werd, had net zoo'n alcohol- en moutreuk,
als je wel eens bij bierbrouwerijen ruikt.
In het onderruim van IV, waar p.m. 5 voet water stond, was erts geladen; dat gaf
dus niets. In het tussschendek echter was ook water gekomen uit de machinekamer,
welk dek nu ook geheel ontruimd werd.
Gisteren is de kapitein met 1en machinist, 4en machinist en 3en officier, de
menschen, die de wacht hadden, toen de aanvaring plaats had, scheepsverklaring
gaan afleggen. Ze kwamen met een telegram van de directie terug, dat we alles
klaar moesten maken om naar Rotterdam gesleept te worden. De sleepbooten zullen
waarschijnlijk dus wel onderweg zijn.
|