Reisverhalen ms "Ridderkerk"

Fluitende pakkingbussen - 1 Nico Roskam


Kustreizen waren niet altijd de leukste reisjes, toch hebben we ze allemaal wel eens moeten maken. Amsterdam, Rotterdam, Bremen, Hamburg, Antwerpen en soms werden die havens zelfs tweemaal op één kustreis aangedaan. Noordzeekanaal, Waterweg, Weser, Elbe en Schelde waren de waterwegen die bevaren moesten worden. Drukke vaargebieden, die van de kapitein, stuurlui en werktuigkundigen veel eisten.
De werktuigkundigen liepen meestal 6 op 6 af, omdat een groot gedeelte van de WTK’s nieuw aan boord van het schip was gekomen en de installatie dus niet kende.
Zo moest ik in september 1958 eens een kustreis maken op de Ridderkerk. Een schip dat in 1938 in Duitsland gebouwd was en in 1947 over genomen was door de VNS. De voorstuwing geschiedde door twee 6 cilinder dubbelwerkende MAN motoren, die een vermogen leverden van 7600 pk. De snelheid die het schip bij dit vermogen haalde was 16 mijl.
Op de rivieren werd die snelheid natuurlijk nooit gehaald. Het was immers steeds stand by, hetgeen betekende dat je als derde WTK uren voor of in de buurt van de manoeuvreerstand moest zijn om bij het overgaan van de telegraaf direct te kunnen reageren. Aan de voorkant van de motoren waren de manoeuvreerstands geplaatst en je kon, als je dat wilde, langs de motoren tot bijna in de top van de machinekamer kijken. Tussen de beide motoren zag je regelmatig de HWTK en de ass. WTK hun controle rondjes lopen. Vooral de HWTK zag ik regelmatig met een spiedend oog naar de motoren kijken. Op mijn vraag aan mijn collega derde waar hij toch zo naar keek was het antwoord dat hij niet keek maar luisterde. Mijn verbaasde gezicht ziende vertelde hij: “De MAN motoren zijn dubbelwerkend en als je op het middenbordes loopt zie je de zuigerstangen heen en weer gaan. Aan de onderzijde zit een grote pakkingbus en daar zit het probleem. Bij langzaam draaien krijgen die pakkingbussen iets te weinig smeerolie en bestaat de kans, dat ze warm worden, wat resulteert in een piepend hoog snerpend geluid. Dus als de HWTK, die al een aantal reizen op deze boot gemaakt heeft en dus ervaring heeft met deze motoren, wil weten of er iets fout is, dan moet hij heel goed luisteren. We kunnen wel eens testen of de HWTK nog steeds attent is.”
Hij stak zijn twee vingers in zijn mond en op de maat van het aantal slagen wat de motor maakte, hoorde ik een hoog snerpend geluid. Tot mijn verbazing zag ik bijna meteen de HWTK op het tussenbordes verschijnen waarbij hij beide motoren goed inspecteerde, maar natuurlijk hoorde hij nu niets want de derde was met zijn fluiten gestopt. De HWTK vervolgde zijn weg, waarna de derde opnieuw begon te fluiten. Bijna meteen verscheen de HWTK weer en begon opnieuw alle pakkingbussen te inspecteren, hetgeen natuurlijk ook nu weer zonder resultaat was. De HWTK kwam nu de trap af en zei tegen mij: “Wil jij eens gaan contoleren of we soms een warme pakkingbus hebben. Ik hoor regelmatig een hoog snerpend geluid en dat zal jij als nieuweling nog wel niet weten, maar dat kan beteken dat we een warmloper hebben. Ik blijf wel even bij de telegraaf, zodat je rustig je gang kan gaan”.
Natuurlijk ben ik naar het tussenbordes gegaan en heb daar een poosje rondgelopen en in het zicht van de HWTK goed staan luisteren. Terug bij de manoeuvreerstand heb ik gemeld dat ik niets hoorde, wat een gemene glimlach op het gezicht van de derde opleverde en een gerust gestelde HWTK.
De HWTK ging weer tevreden zijn eigen gang. Toen de derde weer zijn vingers in zijn mond stak en weer wilde gaan fluiten, heb ik dat maar voorkomen. De HWTK was al 12 uur op de been en had zijn rust wel nodig. Achteraf was het toch wel een leuke ervaring om het saaie manoeuvreren iets leuker te maken.


Fluitende pakkingbussen - 2     L.M. de Leeuw


Met belangstelling het verhaal van oud-collega Roskam gelezen. Natuurlijk was de HWTK bang, want zelf heb ik op de Ridderkerk meegemaakt, dat een van de stangen bijna gloeiend was. De instructie was, om de motor niet te stoppen, maar heel langzaam te laten draaien want anders trok de stang krom en kreeg je de zuigers er nooit meer uit. Wij koelden de stang met de brandslang, wat natuurlijk wel een bende gaf. Trouwens de brandslang lag altijd stand-by in de top, want als we weer de haven uitvoeren lekte het teveel aan zuigersmeerolie uit de slechte verbindingen van de afgassenleiding, die dan prompt in brand vloog. Ook kon je precies zien welke zuiger in top stond, want de lange trekbouten hadden hun veerkracht verloren, zodat alle 6 cilinderkoppen zachtjes golfden.
Het schip was in de oorlog in de Perzische golf tot zinken gebracht en had jaren in het zeewater gelegen, zodat alle elektrische bedrading met zout doortrokken was. Zoals bij een fiets was het een éénleiding gelijkstroomsysteem. De leidingen maakten soms onderling sluiting. Als je de waterpomp aanzette, ging de oliepomp lopen. Zelfs hadden we nog een gloeikop hulpmotor voor een dynamo. Eigenlijk kan je zeggen dat alles wat kapot kon gaan ook kapot is gegaan.
De klap op de vuurpijl kwam toen in de Indische Oceaan op weg naar Nederland tijdens de 12-4 - wacht de schroef er afviel. Omdat de as gelukkig buiten het schip afbrak bleef ons een ramp bespaard. Het gaf een dreun en de motoren sloegen even op hol. Een gelukkige tijd brak nu aan: vissen op tonijn.
Na verloop van tijd werden we opgehaald door een Engelse vrachtboot, die ons naar Aden zou slepen. In Aden aangekomen werden we overgenomen door een Deens bergingsvaartuig, dat bemand werd door hele sterke veel bier drinkende jongens. Ze lieten een stroom van lege blikjes in het Suezkanaal achter. Bij Malta werden we opgepikt door de sleepboot de Gele Zee. Een voor die tijd grote zeesleper, dieselelektrisch aangedreven, die de opdracht had ons naar huis te slepen. Het was ondertussen zo begin december 1960 geworden.


TERUG