Enkele jaren geleden stoomde het
m.s. „Annenkerk", na in Australië afgeladen te hebben, naar huis. Het was een
mooie, heldere nacht. De sterren straalden overal en het veel besproken en
bezongen „Zuiderkruis" stond hoog aan de hemel. De stuurman van de wacht had het
gemakkelijk. Er was niets te peilen, slechts water en wind zover hij zag.
Gewoontegetrouw keek de stuurman af en toe naar de navigatielichten, doch deze
waren helder brandend volgens voorschrift. Opeens in het schijnsel van het
achtertoplicht zag hij iets op de ra zitten. Het leek op een uil, maar hoe kwam
in hemelsnaam die vogel daar terecht? Tussen het schip en het dichtst bijzijnde
land strekten zich duizenden zeemijlen water uit. Het beest leek door het licht
gefascineerd, want het verroerde zich niet.Een bediende, „Ouwe Jan"genaamd,
scharrelde nog -wat aan dek rond om vat frisse lucht te happen. Ofschoon hij
niet in het bezit was van ogen en oren papieren had hij in de achtermast de
bewuste uil ook opgemerkt. Rap spoedde hij zich naar achteren en in een oogwenk
klom hij met zijn oude benen in de mast. De stuurman op de brug zag hem naar
boven klauteren en met de sterrenhemel op de achtergrond zwaaide de mast
vervaarlijk heen en weer. De zee was rustig, maar er stond een flinke deining en
nu begon de stuurman hem toch een beetje te „knijpen". Als „Ouwe Jan" in de
donkerte misgreep, zou hij aan dek terecht komen en die verantwoording drukte de
stuurman zwaar. De leerling werd er op afgestuurd en toen hij bij de achtermast
kwam, stond „ Ouwe Jan" als een vorst aan dek met een grote vogel in zijn hand.
Het beest houwde met zijn snavel woest links en rechts en deelde fikse klappen
uit. De volgende dag had de baastimmerman een kooi versierd en de gehele
bemanning bewonderde het mooie beest, dat volgens de geleerden a/b een
zeehavik moest zijn. Het was een enorme grote vogel met meer dan 2 meter
vleugelwijdte en „Ouwe Jan" was de held van de dag.De nacht daarop haalde de
matroos van de wacht, die de vrije torn had, „Ouwe Jan" uit zijn kooi. Er zat
weer een havik in de achtermast! „Ouwe Jan" verloor geen seconde. Hij greep een
paar leren handschoenen om zijn handen tegen de klauwen van het beest te
beschermen en aldus gewapend, schoot hij als een pijl uit de boog, het magere
lichaam slecht getooid in een wapperende onderbroek, de ladder van de achtermast
op. Het schip ging flink te keer en met levensgevaar klom „Ouwe Jan" naar boven.
Ondertussen bleek zich beneden aan dek de halve bemanning verzameld te hebben.
Verslagen daalde „Ouwe Jan" met één hand de ladder af. In zijn andere hand
hield hij nog steeds een opgebindselde jute-zak geklemd, die de matrozen in de
achtermast bevestigd hadden. |