DE VNS IN WO2 --> ms Abbekerk |
DE VNS IN WO2 --> ms Aagtekerk |
De Aagtekerk ramt een U-boot januari 1942.
In Juni 1942 werden twee konvooien naar Malta gezonden. Een van uit het westen, waarbij het Nederlandsche stoomschip „Tanimbar" was ingedeeld en één van uit het oosten, waarvan de „Aagtekerk" en de „Rembrandt" deel uitmaakten. Onder zeer zwaar escorte van de Britsche Marine vertrok laatstgenoemd konvooi uit Alexandrië en al spoedig stond het bloot aan hevige aanvallen van de Duitsche luchtmacht, welke haar machines liet opstijgen van de vliegvelden op Kreta. Des nachts probeerden U- en E-boten eveneens de schepen te benaderen en onder die omstandigheden werd er dag en nacht bijna onafgebroken gevochten. Een Britsche kruiser en twee destroyers werden tot zinken gebracht en ten laatste dreigde een tekort aan munitie, zodat de Britsche Marine tenslotte genoodzaakt was hel konvooi terug te roepen. De “Aaglekerk" had toen reeds de vorige dag opdracht gekregen den steven te wenden naar Tobroek, dat destijds onder zware druk stond van het leger van Rommel. Op 14 juni dezelfde dag dat de „Tanimbar" ten zuiden van Sardinië ten onder ging, werd de “Aagtekerk" op 12 mijl afstand van Tobroek door 30 Duitsche bommenwerpers aangevallen. De kanonniers op de “Aagtekerk" weerden zich geducht, doch waren niet in staat de aanval van deze machtige luchtvloot af te slaan. Drie bommen vielen op de brug. die tolaal werd verwoest, terwijl direct een hevige brand uitbrak. Ook op het voorschip vielen bommen, welke tal van slachtoffers maakten onder de daar aanwezige Britsche soldaten en ook hier begon het te branden. Ter beveiliging van de in de ruimen geladen explosieve stoffen had men de luiken afgedekt met zakken, gevuld met steenkool en deze vormden een gretig voedsel voor de vlammen. Op de brug bevonden zich de kapitein, de eerste, de derde en de vierde stuurman, alsmede een roerganger, voorts de Britsche verbindingsofficier, vier seiners en 5 bedieningsmanschappen voor den afweer. Met uitzondering van kapitein Romijn werden allen, die op de brug waren, op slag gedood. De gezagvoerder, die getroffen doorwrakstukken, eerst bewusteloos was geraakt, kwam weer hij kennis, doordat het dek waarop hij lag ging branden. Zich een weg banend door de vlammen in de midscheeps. slaagde hij er in het achterdek te bereiken. Toen hij daar aankwam waren zijn kleren totaal vernield en zijn gezicht was zo door de vlammen geteisterd, dat men hem eerst niet herkende. Ook aan handen, armen en benen had kapitein Romijn vreselijke brandwonden gekregen en een voet was door een bomsplinter ernstig gekwetst. Ondanks den kritieken toestand waarin hij zich bevond, nam hij toch direct de leiding in handen. De midscheeps was toen in vlammen gehuld en de reddingboten werden alle door het vuur aangetast, nadat de talies waren doorgebrand, stortten de sloepen, in vlammen gehuld, in zee. Ook op het voorschip was de toestand kritiek en voor zover niet gedood, sprongen de daar aanwezigen overboord en trachtten zich te redden met de te water gelaten vlotten. Zij, die op het achterschip waren, probeerden eerst het vuur te bestrijden, doch de leidingen voor watertoevoer waren defect, zodat men slechts de beschikking had over schuimblusapparaten. De op wacht zijnde machinisten hadden de wijk moeten nemen voor een verstikkende rook. die in de machinekamer hing en hadden de moloren niet meer tot stilstand kunnen brengen. Door de verwoesting van de brug was de stuurinrichting defect geraakt en met de roeren in een buiten midscheepse stand terwijl de motoren nog steeds in werking waren, draaide de “Aagtekerk" in een cirkel rond. In de eerste plaats moest de machine worden stopgezet en daarvoor stelden twee jonge machinisten zich vrijwillig beschikhaar. Voorzien van gasmaskers, slaagden deze jonge mannen met groot levensgevaar erin door de vluchtkokers de machinekamer te bereiken en den motor te stoppen. Inmiddels werd ook geprobeerd het handstuurgerei in te sluiten, doch toen bleek, dat de twee roeren door dicht bij het achterschip ingeslagen bommen ernstig waren beschadigd. Nadat de machines tot stilstand waren gebracht, verloor het schip vrij spoedig zijn vaart en was het mogelijk het schip te verlaten. Het was duidelijk geworden, dat men machteloos stond tegenover het zich steeds meer uitbreidende vuur en de schuimblusapparaten waren bijna leeg. De kapitein liet toen de vlotten. Voor zover deze nog bruikbaar waren, overboord zetten. Alsmede alle voorwerpen, welke drijf vermogen hadden. Daarop gaf hij de overlevenden op het achterdek den raad een voor een overboord te springen. Enkelen, die niet konden zwemmen, aarzelden om deze sprong te maken en moesten soms met geweld daartoe worden aangespoord. Ten slotte was kapitein Romijn alleen met zijn tweede officier nog aan boord. Het werd toen hoog tijd het schip te verlaten, doch de kranige gezagvoerder, die door zijn vreselijke brandwonden bijna onduldbare pijnen had te verdragen, aarzelde omdat hij niet zeker wist of er zich misschien nog mensen op het voorschip bevonden. Hij wilde beslist de laatste levende zijn. die het schip verliet. Tenslotte liet hij zich overtuigen, dat het voorschip van achteruit af toch onbereikbaar was en nadat de tweede stuurman te water was gesprongen, volgde hij hem. Een in de buurt zijnde Britsche destroyer pikte de drenkelingen op, daarbij geassisteerd door een uit Tobroek te hulp gesnelde motortorpedoboot. Deze motorboot nam kapitein Romijn op en ondanks de toestand waarin hij verkeerde, vroeg hij direct aan den commandant of er te Tobroek misschien een drijvende brandspuit beschikbaar was. Tevens verzocht hij om het voorschip van de “Aagtekerk" zo dicht mogelijk te naderen, om te kunnen nagaan, of zich daar misschien nog overlevenden bevonden. Behalve de scheepsbemanning bevonden zich op de “Aagtekerk" tijdens den aanval 102 officieren en manschappen van de Army, R.A.F, en Navy. Hiervan werden 42 personen als vermist afgeschreven. Van de bemanning verloren de drie reeds genoemde stuurlieden en drie Laskaren het leven. Te Tobroek aangekomen was men allerminst in veilige haven aangeland, want deze reeds geheel in puin liggende stad lag onder zwaar vuur van hel leger van Rommel. Met een marinevaartuig werden de schipbreukelingen na enigen tijd naar Alexandrië gebracht en ook daar vonden zij geen rust, want de Duitschers waren inmiddels tot de grens van Egypte doorgedrongen. Alles vluchtte naar Suez en met de grootste moeite bereikten de overlevenden van de "Aagtekerk" eerst Cairo en vervolgens na vele onaangename avonturen Suez, waar de kapitein van de ”Nieuw-Amsterdam" hen aan boord nam. Eerst toen werden zij van het nodige voorzien en kwamen zij enigszins tot rust. De ernstig gewonde kapitein Romijn had men niet mee kunnen nemen. Deze bleef achter te Alexandrië. in een schuilkelder van een hospitaal met het vooruitzicht eerlang in handen der Duitschers te vallen, wat voor hem. gezien het tot zinken brengen van een duikboot, ernstige gevolgen zou kunnen hebben. De moord op kapitein Fryatt in de oorlog van 1914—1918. was nog niet vergeten. Gelukkig bracht Montgomery de Duitschers hij El Alamein tot staan, maar kapitein Romijn verkeerde nog vele maanden in groot levensgevaar. Zijn toestand zag men zo donker in, dat de hem toegedachte onderscheidingen met grote spoed werden uitgereikt, waaronder ook die, hem toegekend voor het tot zinken brengen van een U-boot. H.M. de Koningin verleende kapitein Romijn voor zijn beleidvol optreden het Kruis van Verdienste met de Gesp. De beide machinisten, die de motoren hadden gestopt, de heren P. Landman en P. Saman, werd het Kruis van Verdienste toegekend. |
Terug naar de STARTPAGINA